Het is rustig aan het Lanza front, weinig te melden en te tobben, eigenlijk niks. Het is op het ogenblik vooral genieten, het weer is geweldig er is dus eigenlijk gewoon geen tijd, gelegenheid en zeker geen redenen voor tobberijen. Uit Nederland ook alleen goeie berichten, Tom heeft een nieuwe mini-disc speler gekocht voor zijn radio bezigheden. Het gaat hem goed. Vandaar vandaag maar gelijk een vervolg op mijn log van gisteren over Cesar Manrique. Zijn familie was een typische "middle class family", zonder financiele zorgen. In 1934 kocht zijn vader een perceel grond in Caleta de Famara en bouwde er een huis aan de oceaan. Dit huis liet een zichtbare herinnering bij Cesar achter die zijn leven lang bleef en die hij zich met plezier herinnerde:
" Mijn grootste geluk is dat ik me een gelukkige jeugd kan herinneren, vijf maanden zomervakantie aan de stranden van Caleta en Famara met zijn acht kilometer schone en fijne zand, omlijst door klippen van meer dan vierhonderd meter hoog die als in een spiegel op het strand weerkaatst worden. Dat beeld staat geetst in mijn ziel als iets buitengewoon moois dat ik mijn hele leven niet zal vergeten."
Hij streed vrijwillig mee in the Spaanse burgeroorlog aan Franco's kant. Zijn oorlogservaringen waren afschuwelijk en hij weigerde er over te praten. In de zomer van 1939, toen de oorlog voorbij was, kwam Cesar terug naar Arrecife. Bij terugkomst droeg hij nog zijn militaire plunje. Nadat hij zijn moeder en broers en zussen had begroet, ging hij het platte dak op, kleedde zich helemaal uit en stak de brand in al zijn militaire spullen.
Na de Spaanse Burgeroorlog ging hij naar de La Laguna Universiteit om technische architectuur te studeren, waar hij na twee jaar mee ophield. In 1945 reist hij naar Madrid en gaat met een beurs studeren aan de Academia de Bellas Artes de San Fernando, waar hij afstudeert als leraar schone kunsten en schilder.
In de herfst van 1964 reist Cesar, op advies van zijn neef Manuel Manrique, een New Yorkse psycho-analist en schrijver, naar die stad waar hij blijft tot de zomer van 1966. Hij was te gast bij Waldo Diaz-Balart, een Cubaanse schilder, die in de Lower East Side woonde. In die tijd een buurt vol artiesten, journalisten, schrijvers, en bohemiens.
Later kreeg hij de geweldige kans om, via een vriendschap van zijn neef Manuel met de directeur van het Institute of International Education, dat weer werd gesponsord door Nelson Rockefeller, zijn eigen studio te huren en een aantal schilderijen te produceren die hij tentooonstelde in de prestigieuze New Yorkse gallery "Catherine Viviano".
In New York, schreef hij aan zijn vriend Pepe Damaso: "... meer dan ooit voel ik ware nostalgie naar de echte betekenis van dingen. Naar de echtheid van mensen. Naar de naaktheid van mijn landschap en naar mijn vrienden.... Mijn laatste conclusie is dat een MENS in N.Y. als een rat is. Mensen zijn niet gemaakt voor dit gekunstelde. Ik voel een dwingende behoefte om naar de basis terug te keren. Het te voelen, het te ruiken. Dat is wat ik ervaar."
Hij begon heimwee naar Lanzarote te krijgen en ging terug met een groots plan: "Toen ik terug kwam uit New York, kwam ik met de bedoeling om van mijn geboorte-eiland een van de mooiste plekken op deze planeet te maken, mede dankzij de oneindige mogelijkheden van Lanzarote."